ECLI:NL:CRVB:2016:4275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
15-7653 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Ziektewet na medische herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) voor appellante, die zich op 29 oktober 2013 ziek had gemeld. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen twijfel bestond over de vastgestelde belastbaarheid van appellante. Het Uwv had vastgesteld dat appellante vanaf 29 november 2014 meer dan 65% van haar loon kon verdienen, wat leidde tot de conclusie dat zij geen recht meer had op een uitkering. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank Den Haag verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat zij meer beperkt was dan door het Uwv aangenomen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

Uitspraak

15/7653 ZW
Datum uitspraak: 9 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 november 2015, 15/4903 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] , te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als administratief medewerkster bij [BV] voor 40 uur per week, toen zij zich op 29 oktober 2013 voor dit werk heeft ziek gemeld met psychische en neurologische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft het Uwv appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
3 november 2014 vastgesteld dat appellante vanaf 29 november 2014 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de ZW, omdat appellante op 28 oktober 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 november 2014. Naar aanleiding van dat bezwaar is appellante onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft de eerder opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
23 september 2014 onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het kader van de heroverweging vier van de negen door de primaire arbeidskundige geselecteerde functies niet langer passend geacht en laten vervallen. Op basis van een nieuwe schatting heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellante onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 2 juli 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – kort samengevat – overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er, gelet op de beschikbare medische gegevens, geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het Uwv de psychische belastbaarheid van appellante heeft overschat. In de FML zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Er zijn geen medische gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat appellante meer beperkt dient te worden dan door het Uwv aangenomen. Met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen moet appellante in staat worden geacht de functies te vervullen die op grond van het arbeidskundig onderzoek in bezwaar voor haar als geschikt zijn geselecteerd.
3.1.
Appellante kan zich niet met de uitspraak van de rechtbank verenigen en heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat zij vanaf 29 november 2014 zowel lichamelijk als psychisch meer beperkt is dan door de artsen van het Uwv aangenomen. Zij acht zich ongeschikt voor het verrichten van de geduide functies.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 januari 2013 is de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava) in werking getreden (Stb. 2012, 464). Nu appellante een verzekerde zonder werkgever is en zij zich op 12 februari 2013 ziek heeft gemeld, heeft het Uwv terecht toepassing gegeven aan de door de Wet Bezava aan de ZW toegevoegde artikelen 19aa en 19ab. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar de artikelen 19aa en 19ab van de ZW, terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. Op grond van vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:3233) behoort het tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om uit de beschikbare medische informatie objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid.
4.3.
Voorts wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, te weten Textielproductenmaker (SBC-code 111160), Snackbereider (SBC-code 111071) en Medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen.
5. Nu appellante met de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, heeft de rechtbank, gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
9 november 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.M.M. van Dalen
GdJ