Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich op 28 februari 2008 ziek meldde na een TIA, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uwv geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een reeks van medische beoordelingen en besluiten, waaronder een besluit van 17 december 2013 waarin het Uwv opnieuw weigerde een WIA-uitkering toe te kennen, heeft appellant bezwaar aangetekend. De rechtbank heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat appellant ertoe bracht in hoger beroep te gaan.
De Raad heeft de medische beoordelingen van het Uwv en de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat de medische onderbouwing voldoende was. Appellant had aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die deze claim onderbouwden. De Raad bevestigde dat appellant in staat was om de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde voorbeeldfuncties, en dat er geen beletselen waren om de Nederlandse taal te leren. De Raad oordeelde dat de omvang van de maatman niet van invloed was op het verlies aan verdiencapaciteit, en dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid correct was uitgevoerd. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.