ECLI:NL:CRVB:2007:BB6448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4192 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAZ-uitkering en vaststelling maatmaninkomen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die op 19 mei 2005 het beroep ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de beëindiging van de WAZ-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv handhaafde zijn besluit van 27 mei 2003, waarin werd gesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant was gedaald tot minder dan 25%. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van een maatmanomvang van 50 uur per week.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de maatmanomvang in zijn geval meer dan 55 uur per week zou moeten zijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant overwogen, maar concludeerde dat de maatmanomvang geen invloed heeft op het verlies aan verdiencapaciteit. Het Uwv had aanvankelijk het verlies aan verdiencapaciteit berekend op ruim 56%, maar door een wijziging in de indexering van het maatmaninkomen is dit percentage drastisch gedaald, ondanks dat de gezondheidstoestand van appellant niet was verbeterd.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant aangevoerde beroepsgrond niet kon leiden tot een hogere WAZ-uitkering. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 19 oktober 2007.

Uitspraak

05/4192 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 19 mei 2005, 04/69 (de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 19 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en twee maal de gronden aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2007. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Hoogendorp.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) genomen besluit van 12 december 2003, waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 27 mei 2003 tot beëindiging van de eerder aan appellant toegekende WAZ-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid tot minder dan 25% zou zijn gedaald.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij onder meer overwogen dat het Uwv terecht is uitgegaan van een maatmanomvang van 50 uur per week.
Partijen zijn in hoger beroep verdeeld over de maatmanomvang. Appellant heeft gemotiveerd aangevoerd dat bij de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit moet worden uitgegaan van een maatmanomvang van ruim 55 uren (in plaats van 50 uren) per week.
De Raad overweegt het volgende.
Het Uwv heeft appellants verlies aan verdiencapaciteit aanvankelijk becijferd op ruim 56%. Bij die berekening heeft het Uwv het maatmaninkomen geïndexeerd met de zogenaamde LEI-cijfers. De rechtspraak van de Raad met betrekking tot die wijze van indexering, heeft het Uwv aanleiding gegeven om thans gebruik te maken van de CBS-index totaal. Hierdoor is het maatgevende inkomen drastisch gedaald. Dit is de oorzaak dat het verlies aan verdiencapaciteit nu, ondanks dat de gezondheidstoestand van appellant niet is verbeterd, (veel) lager is dan in het verleden.
Partijen hebben in hoger beroep een discussie gevoerd over de omvang van de maatman, blijkbaar veronderstellend dat die omvang voor de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit van betekenis is. De Raad is echter van oordeel dat de maatmanomvang het verlies aan verdiencapaciteit niet beïnvloedt. Daartoe overweegt de Raad het volgende.
Het verlies aan verdiencapaciteit wordt in een geval als hier berekend door vergelijking van het inkomen per uur dat de zelfstandige nog zou kunnen verdienen als hij niet door ziekte of gebrek zou zijn getroffen (het inkomen van de maatman) met het uurloon dat met gangbare arbeid kan worden verdiend. Wanneer, zoals appellant wil, de maatmanomvang hoger wordt, dan daalt het inkomen per uur. Dat zou betekenen dat een grotere maatmanomvang ongunstiger voor appellant zou uitpakken. Bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt echter gebruik gemaakt van een reductiefactor, waarvan de teller wordt gevormd door de aan de gangbare arbeid verbonden werkweek en de noemer de maatmanomvang is. Als de maatmanomvang wijzigt, verandert ook de reductiefactor en wel zo dat het effect van de wijziging van de maatmanomvang op de daling of stijging van het uurinkomen van de maatman in de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid rekenkundig volledig teniet wordt gedaan. Anders gezegd, voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid is de maatmanomvang dus (uiteindelijk) in het algemeen, en dat geldt ook voor dit geval, zonder betekenis.
Dat betekent dat de door appellant in hoger beroep aangevoerde beroepsgrond niet kan leiden tot de door hem verlangde hogere WAZ-uitkering.
De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2007.
(get.) D.J. van der Vos
(get.) M. Gunter.
JL