ECLI:NL:CRVB:2016:4209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
15/6633 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand tijdens detentie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die van 21 oktober 2014 tot en met 15 januari 2015 gedetineerd was, had op 15 december 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) om zijn huur en andere vaste lasten door te betalen tijdens zijn detentie. Het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat appellant geen recht heeft op bijstand omdat hij gedetineerd is en er geen zeer dringende redenen zijn om hiervan af te wijken.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het beleid van het college niet in overeenstemming is met de afwijzing van zijn aanvraag. De Raad heeft vastgesteld dat met de invoering van de Participatiewet (PW) op 1 januari 2015, de regels omtrent bijstandsverlening zijn gewijzigd. Artikel 13 van de PW stelt dat gedetineerden geen recht hebben op bijstand, tenzij er zeer dringende redenen zijn.

De Raad heeft geconcludeerd dat er in dit geval geen sprake is van een acute noodsituatie die zou rechtvaardigen dat appellant bijzondere bijstand zou ontvangen. Het beleid van het college, dat geen bijzondere bijstand verstrekt aan gedetineerden voor vaste lasten, is in dit geval gehandhaafd. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6633 PW
Datum uitspraak: 1 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 september 2015, 15/1159 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Weldam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2016. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.G. Aaftink en
P.M. Paalman-Hendrikson.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was van 21 oktober 2014 tot en met 15 januari 2015 gedetineerd. Op
15 december 2014 heeft hij een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor het doorbetalen van de huur en de overige vaste lasten van zijn woning gedurende de periode van zijn detentie.
1.2.
Bij besluit van 8 januari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 april 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen recht heeft op bijzondere bijstand omdat hij gedetineerd is. Van zeer dringende redenen om in afwijking hiervan bijzondere bijstand te verlenen is geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de WWB ingetrokken en vervangen door de Participatiewet (PW). Op grond van het in artikel 78z, derde lid, van de PW opgenomen overgangsrecht is in dit geval de PW het toetsingskader, omdat het bestuursorgaan op of na
1 januari 2015 heeft beslist op een vóór die datum ingediende aanvraag om bijstand.
4.2.
In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW is bepaald dat degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen geen recht heeft op bijstand.
4.3.
Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15 van de PW bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Voor zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.4.
In geschil is uitsluitend of het beleid van het college in het geval van appellant zou moeten leiden tot verlening van bijzondere bijstand. Appellant heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met het beleid.
4.5.
Dit beleid houdt in dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt aan een gedetineerde voor de vaste lasten van de woning. Alleen als sprake is van zeer dringende redenen kan hiervan worden afgeweken voor wat betreft de doorbetaling van vaste lasten voor het aanhouden van woonruimte. Ter zitting van de Raad heeft het college toegelicht dat van zeer dringende redenen in het beleid alleen sprake kan zijn in het geval van een acute noodsituatie. Dringende redenen heeft appellant echter niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) C. Moustaïne

HD