ECLI:NL:CRVB:2016:419
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na beëindiging dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellante. Appellante had haar dienstbetrekking als thuishulp beëindigd in verband met een verhuizing en had hierop een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de uitkering met als reden dat appellante verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar dienstbetrekking zelf heeft beëindigd en dat er geen medische redenen waren die haar ontslagname rechtvaardigden. Appellante stelde dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische druk van haar ex-echtgenoot, gedwongen was om te verhuizen. Echter, de Raad oordeelde dat appellante niet voldoende had onderbouwd dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van haar kon worden verlangd. De informatie van haar huisarts en het advies van Aob Compaz werden niet als voldoende bewijs gezien voor haar stelling.
De Raad concludeerde dat appellante de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet had nageleefd. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.