ECLI:NL:CRVB:2016:4171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
15/1892 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het WW-dagloon en de toepassing van de wettelijke bepalingen na wijziging per 1 juni 2013

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het WW-dagloon van appellant, die na bijna 38 jaar als leraar te hebben gewerkt, werkloos werd. Appellant had een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen, maar na beëindiging van deze uitkering heeft hij een WW-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze WW-uitkering vastgesteld op een dagloon van € 159,29, wat appellant betwistte. Hij voerde aan dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met het voor 1 juni 2013 geldende Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, en dat het verschil tussen zijn ZW-dagloon en WW-dagloon onbegrijpelijk was.

De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv de wettelijke bepalingen correct had toegepast en dat de wijziging van artikel 45 van de WW per 1 juni 2013, die gericht was op vereenvoudiging van wet- en regelgeving, leidde tot de vaststelling van het WW-dagloon op basis van de loonopgave van de werkgever. De Raad concludeerde dat de eerste WW-uitkeringsdag van appellant op 30 december 2013 lag, waardoor de nieuwe bepalingen van toepassing waren. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/1892 WW
Datum uitspraak: 2 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
6 februari 2015, 14/2805 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en schadevergoeding gevorderd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Appellant is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft bijna 38 jaar gewerkt als leraar, laatstelijk bij de [naam Stichting] . Zijn dienstbetrekking is wegens het aflopen van de tijdelijke duur per 1 augustus 2012 geëindigd. In verband met arbeidsongeschiktheid vanaf
18 juni 2012, heeft appellant vanaf 1 augustus 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen, berekend naar een dagloon van € 186,23. De ZW-uitkering is met ingang van 30 december 2013 beëindigd, omdat appellant met ingang van die dag weer geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. Appellant heeft op 17 december 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, waarbij hij heeft vermeld dat hij vanaf
30 december 2013 werkloos is. Bij besluit van 9 januari 2014 heeft het Uwv appellant met ingang van 30 december 2013 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, berekend naar een dagloon van € 159,29.
1.2.
Bij besluit van 22 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 januari 2014 gegrond verklaard voor zover geen rekening is gehouden met het gegeven dat appellant naast zijn werk als leraar gedurende 8 uur werkzaam was als zelfstandige. Het bezwaar van appellant tegen de hoogte van het dagloon is door het Uwv ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het dagloon waarnaar de WW-uitkering van appellant is berekend terecht heeft vastgesteld op € 159,29. Omdat appellant vanaf 30 december 2013 recht heeft op WW-uitkering, zijn de wettelijke bepalingen van na 1 juni 2013 van toepassing, waaronder het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit). Daaraan doet niet af dat het WW-recht van appellant is opgebouwd voor 1 juni 2013. Dat bij een hersteldverklaring voor 1 juni 2013 de toepassing van de wettelijke bepalingen van voor die datum tot een ander resultaat zou hebben geleid en dat appellant wel steeds heeft gesolliciteerd, betekent evenmin dat het dagloon onjuist is vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij de vaststelling van zijn dagloon ten onrechte het voor 1 juni 2013 geldende Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen niet is toegepast (Besluit dagloonregels). Appellant acht het verschil tussen het ZW-dagloon en het WW-dagloon onbegrijpelijk, nu daarbij is uitgegaan van dezelfde referteperiode en dezelfde dienstbetrekking. Dat verschil bedraagt netto € 445,88 per vier weken. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest en is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Appellant heeft erop gewezen dat hij meerdere malen voor 1 juni 2013 door het Uwv hersteld is verklaard en dat hij dus een WW-uitkering had kunnen aanvragen, die op basis van het Besluit Dagloonregels naar een hoger dagloon zou zijn berekend. Anders dan het Uwv heeft gesteld, is aan appellant wel voor 30 december 2013, namelijk per 1 juli 2013, een
WW-uitkering toegekend. Als het Uwv zijn verzoek van 9 oktober 2012 tot herleving van zijn eerdere WW-aanvraag had gehonoreerd, zou hem per 1 augustus 2012 een WW-uitkering zijn toegekend en zouden nu de nieuwe bepalingen van toepassing zijn geweest. Door het handelen van het Uwv heeft zijn ziekteperiode langer geduurd en het Uwv heeft appellant ten onrechte niet geïnformeerd over de gevolgen van een toekenning van een WW-uitkering na
1 juni 2013. Appellant meent dat het Uwv zijn belangen bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende heeft afgewogen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft erkend dat appellant na hersteldverklaring per 1 juli 2013 een WW-uitkering is toegekend. De hersteldverklaring is echter gelegen na 1 juni 2013 en bovendien na bezwaar van appellant daartegen weer ingetrokken, waarna betaling van de ZW-uitkering is voortgezet. Dit gold eveneens voor hersteldverklaringen in de periode voor 1 juni 2013. Omdat uiteindelijk de eerste WW-uitkeringsdag van appellant 30 december 2013 is, is het recht van na 1 juni 2013 van toepassing. Dat appellant daarvoor enkele malen hersteld is verklaard kan daaraan niet afdoen, nu deze hersteldverklaringen steeds zijn ingetrokken en appellant onafgebroken arbeidsongeschikt is geacht, zodat er geen recht op WW-uitkering is ontstaan en er geen uitkeringsdag is aan te wijzen voor 1 juni 2013. Appellant achtte zich ook steeds arbeidsongeschikt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de beoordeling of het Uwv het dagloon waarnaar de hoogte van de WW-uitkering van appellant is berekend juist heeft vastgesteld, is de volgende wet- en regelgeving van belang.
4.1.1.
In artikel 19, eerste lid, aanhef en sub a van de WW is bepaald dat de werknemer die een uitkering op grond van de ZW ontvangt geen recht heeft op een WW-uitkering.
4.1.2.
In artikel 30, eerste lid van de WW is bepaald, dat het Uwv de uitkering betaalt, waarop op grond van de WW recht bestaat.
4.1.3.
In artikel 44 van de WW is bepaald dat de uitkering op grond van hoofdstuk II van de WW wordt berekend naar het dagloon.
4.1.4.
Artikel 45 van de WW is per 1 juni 2013 gewijzigd. Vanaf die datum tot 1 juli 2015 luidde dit artikel:
“1. Voor de berekening van de uitkering waarop op grond van dit hoofdstuk recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.”
4.1.3.
Met ingang van 1 juni 2013 is het Besluit dagloonregels ingetrokken en is het Dagloonbesluit in werking getreden. In dit Dagloonbesluit is voor zover hier van belang bepaald:
“Artikel 2. Refertejaar voor ZW en WW
1. Onder refertejaar wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte of het arbeidsurenverlies is ingetreden.
Artikel 3. Loonbegrip voor ZW en WW
1. Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in het refertejaar uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden (…).
Artikel 4. Algemene bepalingen over het loon voor ZW en WW
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
2. Onder loon als bedoeld in artikel 3 wordt mede begrepen loon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden (…), waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden.
Artikel 5. Dagloon voor ZW en WW
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en WW is de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in het refertejaar heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden is aangevangen na aanvang van het refertejaar, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van het refertejaar.
Artikel 26. Intrekken Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen
1. Het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen wordt ingetrokken.
2. Het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, zoals dat luidde voor de in het eerste lid bedoelde intrekking blijft van toepassing op uitkeringen als bedoeld in dat besluit waarvan de eerste uitkeringsdag is gelegen voor de datum van intrekking.
3. (…)
4. Onder uitkeringsdag in het tweede lid wordt voor de WW (…) verstaan de dag dat recht op uitbetaling bestaat op grond van respectievelijk artikel 30 van de WW en (…) voor de ZW de dag waarop het ziekengeld wordt uitgekeerd op grond van artikel 29 van de ZW (…).”
4.2.
Op grond van artikel 26, tweede lid, van het Dagloonbesluit blijft het Besluit dagloonregels van toepassing op uitkeringen als bedoeld in dat besluit, waarvan de eerste uitkeringsdag is gelegen vóór de datum van intrekking, dus vóór 1 juni 2013. Op grond van artikel 26, vierde lid, van het Dagloonbesluit wordt onder de eerste uitkeringsdag voor de WW verstaan de dag dat recht bestond op uitbetaling op grond van artikel 30 van de WW.
4.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht de beroepsgrond van appellant verworpen, dat het handelen van het Uwv rond de hersteldverklaringen zou moeten leiden tot toepassing van het Besluit Dagloonregels. Appellant is meermalen hersteld verklaard, maar heeft zich daartegen steeds verzet, omdat hij van mening was dat hij nog arbeidsongeschikt was. De aanvankelijk beëindigde ZW-uitkering is steeds voortgezet. Alhoewel dus de
ZW-uitkering van appellant tussen 1 augustus 2012 en 30 december 2013 enkele keren is beëindigd en hij van 1 juli 2013 tot en met 1 september 2013 een WW-uitkering heeft ontvangen, moet er, gezien het feit dat de desbetreffende besluitvorming telkens is teruggedraaid, van worden uitgegaan dat appellant in de genoemde periode geen recht op een WW-uitkering heeft gehad. Wat appellant heeft aangevoerd met betrekking tot zijn verzoek van 9 oktober 2012 tot herleving van zijn WW-uitkering kan om dezelfde reden niet tot een andere uitkomst leiden. Appellant ontving steeds een ZW-uitkering en had daarom geen recht op een WW-uitkering. Op grond van artikel 30, eerste lid WW heeft het Uwv de
WW-uitkering vanaf 30 december 2013 aan appellant betaald. In het geval van appellant is daarom 30 december 2013 de eerste uitkeringsdag voor de WW. Zoals de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht heeft geconcludeerd, betekent dit dat het Dagloonbesluit op appellant van toepassing is.
4.4.
Het verschil tussen de hoogte van het ZW-dagloon van appellant en zijn WW-dagloon is het directe gevolg van het verschil tussen de wettelijke bepalingen zoals die golden voor
1 juni 2013 en daarna. Op grond van het Besluit dagloonregels werd het ZW-dagloon gebaseerd op hetgeen appellant heeft verdiend in het refertejaar, niet alleen bij zijn laatste werkgever, maar ook bij twee werkgevers waarvoor hij heeft gewerkt aan het begin van de referteperiode, [naam werkgever A] en [naam werkgever B] . Het WW-dagloon is op grond van het Dagloonbesluit alleen gebaseerd op wat appellant heeft verdiend in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden, te weten zijn verdiensten bij zijn laatste werkgever, de [naam Stichting] .
4.5.
Appellant heeft gesteld dat dit effect niet de bedoeling kan zijn geweest van de wetgever. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, heeft de wetgever met de wijziging van artikel 45 van de WW per 1 juni 2013, en de daarbij gemaakte keuzen gericht op vereenvoudiging van wet- en regelgeving en het terugdringen van de uitvoeringskosten, uitdrukkelijk beoogd om bij de vaststelling van het WW-dagloon zoveel mogelijk uit te gaan van de loonopgave van de werkgever over wat in het refertejaar daadwerkelijk is uitbetaald in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden (ECLI:NL:CRVB:2016:1017).
4.6.
De gronden van appellant, dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot de diverse weer teruggenomen hersteldverklaringen, dat het Uwv de belangen van appellant onvoldoende heeft meegewogen bij de vaststelling van zijn WW-dagloon en dat het Uwv appellant onvoldoende en niet tijdig heeft geïnformeerd over de gevolgen van de nieuwe regelgeving voor zijn WW-dagloon slagen evenmin. Het Uwv heeft de wettelijke bepalingen juist toegepast en hetgeen appellant heeft aangevoerd kan er niet toe leiden dat de eerste
WW-uitkeringsdag van appellant alsnog voor 1 juni 2013 komt te liggen.
5.1.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.2.
Voor toewijzing van het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade is geen ruimte.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en B.M. van Dun en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) G.J. van Gendt

NK