ECLI:NL:CRVB:2016:4167

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
14/6660 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget op basis van financiële verplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag ingediend om de toegekende zorg in natura om te zetten in een persoonsgebonden budget (pgb). Het college van burgemeester en wethouders van Delft had deze aanvraag afgewezen, omdat er vermoedens bestonden dat de appellant niet in staat was om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. Dit vermoeden was gebaseerd op een fraudevordering en betalingsachterstanden die bij de gemeente Delft waren vastgesteld. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat de appellant niet zelfstandig aan zijn financiële verplichtingen kon voldoen en dat de afwijzing van de aanvraag om zorg in natura om te zetten in een pgb gerechtvaardigd was. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van de appellant verworpen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6660 WMO
Datum uitspraak: 2 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 oktober 2014, 14/4850 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M. van Kuijeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2016. Namens appellant is
mr. Van Kuijeren verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
S. Pitschula.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het college heeft bij besluit van 24 april 2012 aan appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor de periode 1 mei 2012 tot en met 30 april 2013 hulp bij het huishouden verleend voor 2 uur en 30 minuten per week in de vorm van zorg in natura. De hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura is bij besluit van
17 mei 2013 verlengd tot en met 30 april 2018.
1.2.
Op 24 september 2013 heeft appellant verzocht om de toegekende hulp bij het huishouden te verstrekken in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.3.
Bij besluit van 1 november 2013 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor de verstrekking van een pgb, omdat het vermoeden bestaat dat appellant problemen heeft om aan lopende financiële verplichtingen te voldoen. Uit onderzoek is gebleken dat een fraudevordering bestaat in het kader van de Wet werk en bijstand bij de gemeente Delft en dat sprake is geweest van betalingsachterstanden. De huidige indicatie voor hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura blijft gehandhaafd.
1.4.
Bij besluit van 9 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college heeft kunnen aannemen dat appellant niet in staat is om zelfstandig aan zijn lopende financiële verplichtingen te voldoen en dat de aanvraag van appellant om toegekende zorg in natura om te zetten in zorg in de vorm van een pgb terecht is afgewezen. Vaststaat dat iedere maand een bedrag op de bijstandsuitkering van appellant wordt ingehouden voor de aflossing van een fraudevordering die bij het college nog openstaat. Daarnaast is niet in geschil dat het college maandelijks rechtstreeks doorbetalingen aan derden verricht vanuit de bijstandsuitkering van appellant voor de huurlasten, nutsvoorzieningen, zorgverzekering en de Gemeentelijke Kredietbank. Het college heeft toegelicht dat hij doorgaans alleen tot deze doorbetalingen overgaat als is gebleken dat iemand daartoe niet zelfstandig in staat is of als er eerdere problemen zijn ontstaan die alleen door rechtstreekse doorbetaling van de bijstandsuitkering te verhelpen zijn. De rechtbank heeft overwogen dat appellant dit niet heeft betwist en evenmin heeft gesteld dat dit in zijn situatie anders is. Dat appellant voor de voor hem toegekende hulp voor de was en het schoonmaken van het huis geen adequate zorg in natura zou kunnen krijgen, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij zelf beter in staat is passende zorg in te kopen. Het is bovendien onjuist dat appellant niet in staat is zelfstandig zijn financiële verplichtingen na te komen.
3.2.
Het college heeft zijn standpunt gehandhaafd en ter zitting naar voren gebracht dat nieuwe beslagen zijn gelegd op de bijstandsuitkering van appellant en dat hij inmiddels een budgetbeheerder heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college terecht de aanvraag van appellant om de toegekende zorg in natura om te zetten in zorg in de vorm van een pgb heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die hierop betrekking hebben en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) L.L. van den IJssel

NW