ECLI:NL:CRVB:2016:4158
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van onroerend goed in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellanten die vanaf 21 februari 2013 bijstand ontvingen. Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers heeft na een onderzoek vastgesteld dat appellanten onroerend goed in Turkije bezaten, wat niet was gemeld. Dit leidde tot de conclusie dat appellanten beschikten over vermogen dat boven de vrijlatingsgrens lag, waardoor hun recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door de eigendom van de woningen niet te melden. De Raad stelde vast dat de woningen op naam van appellant geregistreerd stonden en dat appellanten niet hadden aangetoond dat zij niet over de woningen konden beschikken. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur terecht de bijstand had ingetrokken en de terugvordering had gehandhaafd. De Raad bevestigde dat de intrekking van de bijstand over de periode van 21 februari 2013 tot 4 september 2013 terecht was, evenals de beslissing dat het recht op bijstand vanaf 4 september 2013 niet meer kon worden vastgesteld, omdat onduidelijk was wat er met de verkoopopbrengst van de woningen was gebeurd.