In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn bezwaar tegen een passage in een verweerschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant had in februari 2015 bezwaar gemaakt tegen een passage in een verweerschrift van het Uwv, waarin het Uwv stelde dat de ziekmelding in de WW-aanvraag van appellant niet als een aanvraag voor een Ziektewet-uitkering (ZW-uitkering) kon worden beschouwd. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft gesteld dat de ziekmelding in de WW-aanvraag niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om een ZW-uitkering. De Raad legt uit dat er volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, omdat appellant niet duidelijk heeft gemaakt dat hij aanspraak wilde maken op een ZW-uitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat het Uwv niet verplicht was om een besluit te nemen over de aanspraak van appellant op een ZW-uitkering.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 oktober 2016.