ECLI:NL:CRVB:2016:4085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
16/126 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsaanvraag wegens niet verschijnen op oproep en postbezorging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 28 juli 2014 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens het onderzoek naar deze aanvraag heeft de gemeente Den Haag op 21 november 2014 een huisbezoek afgelegd, waarbij de appellant niet werd aangetroffen. Een uitnodiging voor een gesprek op 24 november 2014 werd achtergelaten, maar de appellant is zonder bericht niet verschenen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft vervolgens de aanvraag afgewezen, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het college hem via zijn postadres had moeten informeren over de uitnodiging. De Raad oordeelt echter dat het college niet verplicht was om naast de achtergelaten uitnodiging ook via sms of op een ander adres te communiceren. De Raad benadrukt dat het aan de appellant is om ervoor te zorgen dat hij op de hoogte is van correspondentie die hem betreft.

De Raad concludeert dat de appellant tekort is geschoten in zijn medewerkingsverplichting door niet te verschijnen op de afspraak, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/126 WWB
Datum uitspraak: 18 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 november 2015, 15/5227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.E. van der Bent, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 16/125 PW, plaatsgevonden op
6 september 2016. Namens appellant is verschenen mr. Van der Bent. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish-Willeboordse. In de zaak 16/125 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 28 juli 2014 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ingediend. In dat kader heeft appellant opgegeven dat hij op het adres [opgegeven adres] te [woonplaats] (opgegeven adres) woont en dat hij een ander adres als postadres heeft.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellant hebben medewerkers van de afdeling Bijzonder Onderzoek van de gemeente Den Haag op 21 november 2014 een huisbezoek afgelegd aan het opgegeven adres. De persoon die de deur opendeed verklaarde tegenover de medewerkers dat hij daar twee weken woonde en dat hij appellant niet kende. Een andere bewoner, die al langer op dit adres woonde, verklaarde eveneens appellant niet te kennen. De medewerkers hebben een uitnodiging voor een gesprek op 24 november 2014 achtergelaten op het opgegeven adres. Appellant is zonder bericht niet verschenen op dit gesprek. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 24 november 2014.
1.3.
Bij besluit van 25 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 juni 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door aan de oproep voor een gesprek over zijn woonsituatie geen gevolg te geven. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 28 juli 2014 tot en met 25 november 2014.
4.2.
Het bestreden besluit betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen onder meer over zijn woon- en leefsituatie en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om op
24 november 2014 te verschijnen om informatie te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat het college via het postadres met hem had moeten communiceren dan wel door middel van een sms hem op de hoogte had moeten stellen dat een uitnodiging was achtergelaten op het adres [opgegeven adres] , omdat het college ook deze wijze van communiceren aanbiedt.
4.6.
Dit betoog treft geen doel. Appellant heeft het adres [opgegeven adres] als woonadres opgegeven. Ter vaststelling van de woon- en leefsituatie van appellant hebben de medewerkers een onaangekondigd huisbezoek aan dit adres afgelegd. Omdat appellant niet werd aangetroffen hebben de medewerkers de uitnodiging in de brievenbus van dit adres gedeponeerd. Anders dan appellant heeft betoogd, was het college niet gehouden om naast deze wijze van verzending, appellant naderhand per sms te informeren dat een uitnodiging in de brievenbus van dit adres is gedeponeerd dan wel een bericht achter te laten op het door hem opgegeven postadres. Het is aan het college om te bepalen op welke wijze hij post laat bezorgen (vergelijk de uitspraak van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1805). Daarbij komt dat van een aanvrager, die immers geacht wordt op het opgegeven adres zijn feitelijk verblijf te hebben, mag worden verwacht dat hij zich er regelmatig van vergewist of hem in het kader van die aanvraag correspondentie van het bijstandverlenend orgaan bereikt en dan, indien nodig, onmiddellijk reageert.
4.7.
Door niet te verschijnen op de afspraak van 24 november 2014 is appellant tekort geschoten in de op hem rustende inlichtingen- of medewerkingsverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) L.V. van Donk

HD