ECLI:NL:CRVB:2016:4085
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsaanvraag wegens niet verschijnen op oproep en postbezorging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 28 juli 2014 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens het onderzoek naar deze aanvraag heeft de gemeente Den Haag op 21 november 2014 een huisbezoek afgelegd, waarbij de appellant niet werd aangetroffen. Een uitnodiging voor een gesprek op 24 november 2014 werd achtergelaten, maar de appellant is zonder bericht niet verschenen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft vervolgens de aanvraag afgewezen, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het college hem via zijn postadres had moeten informeren over de uitnodiging. De Raad oordeelt echter dat het college niet verplicht was om naast de achtergelaten uitnodiging ook via sms of op een ander adres te communiceren. De Raad benadrukt dat het aan de appellant is om ervoor te zorgen dat hij op de hoogte is van correspondentie die hem betreft.
De Raad concludeert dat de appellant tekort is geschoten in zijn medewerkingsverplichting door niet te verschijnen op de afspraak, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.