Uitspraak
9 oktober 2015, 15/216 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van betrokkene afgewezen op 16 juni 2014, en dit besluit werd later door het college zelf in een bestreden besluit van 22 december 2014 bevestigd.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Zowel betrokkene als het college hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is, die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, als slaand beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang, en dat dit voldoet aan de internationale verplichtingen om opvang te bieden.
Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de rol van VBL's in de context van maatschappelijke opvang voor vreemdelingen en de toepassing van de Wmo.