ECLI:NL:CRVB:2016:4080
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van Vrijheidsbeperkende Locaties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van betrokkene afgewezen op 29 oktober 2014, en dit besluit werd later door het college zelf in een bestreden besluit van 29 januari 2015 gehandhaafd.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond en oordeelde dat betrokkene recht had op maatschappelijke opvang. Zowel betrokkene als het college gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Raad, waarin werd gesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, wat als een voldoende voorziening wordt beschouwd.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep van het college slaagde en dat de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor maatschappelijke opvang door het college in stand blijft. De uitspraak benadrukt de rol van VBL's in de opvang van vreemdelingen en de juridische implicaties daarvan voor de Wmo.