Uitspraak
9 oktober 2015, 15/136 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
3 september 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en had een aanvraag ingediend voor opvang. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, waarna betrokkene in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en gaf betrokkene recht op maatschappelijke opvang. Zowel betrokkene als het college gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van het college, dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagde. De Raad stelde vast dat een vreemdeling als betrokkene gebruik kan maken van de opvang in een VBL, die in het algemeen als een voldoende voorziening wordt aangemerkt. De Raad oordeelde dat de voorwaarde van medewerking aan vertrek, die aan de opvang in de VBL is verbonden, niet onrechtmatig is en dat deze voorwaarde geen afbreuk doet aan de feitelijke beschikbaarheid van de VBL. De beoordeling van de rechtmatigheid van deze voorwaarde is voorbehouden aan de staatssecretaris en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Uiteindelijk vernietigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 oktober 2016.