Uitspraak
2 oktober 2015, 14/7398 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
8 augustus 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van een vreemdeling die een aanvraag voor maatschappelijke opvang had ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag was eerder door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep. De Raad heeft overwogen dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Raad, waarin werd vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, en dat deze opvang als voldoende wordt beschouwd. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van het college slaagt, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd wordt. De Raad verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor maatschappelijke opvang in stand blijft. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2016.