Uitspraak
2 oktober 2015, 15/489 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
5 september 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van betrokkene afgewezen op 5 september 2014, en dit besluit werd later door het college zelf in een bestreden besluit van 14 januari 2015 bevestigd.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en bepaald dat betrokkene recht had op maatschappelijke opvang. Zowel betrokkene als het college hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) belicht. De Raad concludeert dat de opvang in een VBL een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Raad, waarin werd gesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, wat als een voldoende voorziening wordt beschouwd.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van het college gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.