ECLI:NL:CRVB:2016:4065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
15/7121 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2015. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had zijn aanvraag om opvang ingediend, maar deze werd afgewezen. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. De Raad heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van de VBL en dat deze als voldoende opvang kan worden aangemerkt. Betrokkene voerde aan dat hij niet tot de VBL was toegelaten, maar de Raad oordeelde dat dit niet tot een ander oordeel leidde, aangezien er beroep mogelijk is bij de vreemdelingenrechter. De Raad concludeerde dat de beroepsgrond van het college slaagde en dat de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor maatschappelijke opvang door het college in stand blijft.

Uitspraak

15/7121 WMO, 15/7308 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 oktober 2015, 14/7551 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De zaken 15/6739, 15/6988, 15/6744, 15/6984, 15/6746, 15/6962, 15/6808, 15/7412, 15/6820, 15/7280, 15/6823, 15/7265, 15/6825, 15/7214, 15/6828, 15/7270, 15/7213, 15/6830, 15/6854, 15/7274, 15/7030, 15/7033, 15/7084, 15/7304, 15/7103, 15/7263, 15/7106, 15/7292, 15/7107, 15/7288, 15/7120, 15/7294, 15/7121, 15/7308, 15/7122, 15/7286, 15/7123, 15/7282, 15/7124, 15/7259, 15/7125, 15/7287, 15/7126, 15/7312, 15/7127, 15/7313, 15/7128, 15/7309, 15/7164, 15/7290, 15/7165, 15/7302, 15/7167, 15/7306, 15/7239, 15/7508, 15/7248, 15/7513, 15/7234, 15/7317, 15/7318, 15/7338, 15/7254, 15/7325, 15/7255, 15/7497, 15/7258 en 15/7490 zijn voor gevoegde behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 17 augustus 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van betrokkene aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van
10 augustus 2014 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 7 november 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 10 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 10 augustus 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.2.
Dat betrokkene aanvoert dat hij niet tot de VBL zou zijn toegelaten, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de Raad dat tegen het niet toelaten tot de opvang in de VBL beroep bij de vreemdelingenrechter mogelijk is en dat het uiteindelijk aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is om over de rechtmatigheid van een dergelijke weigering te oordelen. De beroepsgrond van betrokkene dat opvang in een VBL van hem niet kan worden gevergd, omdat de daaraan verbonden voorwaarde van medewerking aan vertrek in zijn bijzondere omstandigheden onrechtmatig is, leidt evenmin tot een ander oordeel. Deze voorwaarde doet immers niet af aan de feitelijke beschikbaarheid van de VBL. De beoordeling van de rechtmatigheid van de gestelde voorwaarde is voorbehouden aan de staatssecretaris en – in hoger beroep – uiteindelijk aan de Afdeling.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans
GdJ