Uitspraak
2 oktober 2015, 14/8428 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
2 september 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van betrokkene als een aanvraag om opvang onder de Wmo aangemerkt en deze afgewezen. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen deze afwijzing gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de beroepsgrond van het college, dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. De Raad heeft overwogen dat een vreemdeling als betrokkene gebruik kan maken van de opvang in een VBL, en dat deze opvang in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening. Hierdoor is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2016.