Uitspraak
2 oktober 2015, 14/8456 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend, die door het college op 31 juli 2014 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van betrokkene ongegrond bij een besluit op 16 december 2014.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Zowel betrokkene als het college gingen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van het college, dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagde. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak waarin werd vastgesteld dat een vreemdeling gebruik kan maken van opvang in een VBL, wat voldoende is om te voldoen aan de internationale verplichting om opvang te bieden.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De uitspraak benadrukt de rol van VBL's als voorliggende voorziening in het kader van de Wmo en bevestigt dat de noodzaak voor Wmo-opvang kan vervallen wanneer er adequate alternatieven zijn.