Uitspraak
2 oktober 2015, 14/3897 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van betrokkene afgewezen, waarna betrokkene in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college, waarbij het college werd verplicht om betrokkene maatschappelijke opvang te bieden.
In hoger beroep heeft het college betoogd dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad heeft deze beroepsgrond van het college gehonoreerd en overwogen dat een vreemdeling als betrokkene gebruik kan maken van de opvang in een VBL, die in het algemeen als een voldoende voorziening wordt aangemerkt. De Raad concludeert dat de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening is, waardoor de noodzaak voor opvang op grond van de Wmo komt te vervallen.
De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2016.