Uitspraak
29 september 2015, 15/490 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
5 augustus 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van betrokkene afgewezen op 5 augustus 2014, en dit besluit werd later door het college zelf in een bestreden besluit van 14 januari 2015 bevestigd.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en bepaald dat betrokkene recht had op maatschappelijke opvang. Zowel betrokkene als het college hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak van 26 november 2015, waarin werd overwogen dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, wat als een voldoende voorziening wordt beschouwd.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden. De Raad verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor maatschappelijke opvang door het college in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2016.