Uitspraak
OVERWEGINGEN
7 augustus 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang door een vreemdeling, die geen aanspraak had op voorzieningen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de aanvraag op 7 augustus 2014 afgewezen, en dit besluit werd later door het college bevestigd. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Echter, het college ging in hoger beroep, stellende dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang. De Raad oordeelde dat de vreemdeling gebruik kan maken van de opvang in een VBL, en dat deze opvang voldoet aan de internationale verplichtingen om opvang te bieden. Hierdoor concludeerde de Raad dat de VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening is, wat betekent dat de aanvraag voor Wmo-opvang niet meer aan de orde is.
De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2016.