ECLI:NL:CRVB:2016:4022
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op opgegeven adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 27 september 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf te wonen op een bepaald adres in Rotterdam. Echter, het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde. Dit leidde tot een terugvordering van een eerder verstrekt voorschot.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant op het opgegeven adres stond ingeschreven, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij daar ook daadwerkelijk zijn hoofdverblijf had. Tijdens een huisbezoek op 1 februari 2014 werden er weinig persoonlijke spullen aangetroffen, wat de conclusie van het college ondersteunde dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. Appellant heeft betoogd dat zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal hem heeft belemmerd in het verstrekken van de juiste informatie, maar de Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor miscommunicatie.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeerde dat appellant niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn feitelijke woonsituatie, en dat de terugvordering van de bijstand niet onterecht was. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie door de aanvrager van bijstand.