ECLI:NL:CRVB:2016:3955

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
15/7824 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WW-uitkering en sollicitatieverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij haar WW-uitkering met 25% werd verlaagd wegens onvoldoende sollicitaties. Appellante had in de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 januari 2015 niet voldaan aan de sollicitatieverplichtingen zoals vastgelegd in de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellante stelde dat er dringende redenen waren om de maatregel te matigen, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de maatregel had opgelegd en dat er geen aanleiding was om de hoogte van de korting te matigen.

Tijdens de zitting op 7 september 2016 is appellante niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante onvoldoende concrete en verifieerbare sollicitatieactiviteiten had verricht. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van appellante zelf is om zich te informeren over haar rechten en plichten en dat het Uwv niet verplicht is om haar te waarschuwen voor de gevolgen van het niet voldoen aan de sollicitatieverplichtingen.

De Raad concludeerde dat de opgelegde maatregel in overeenstemming was met de wet en dat er geen dringende redenen waren om van de maatregel af te zien. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/7824 WW
Datum uitspraak: 19 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2015, 15/4312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. U.J. van der Veldt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2016. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellante met ingang van 1 januari 2015 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Bij besluit van 27 februari 2015 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante met ingang van 9 februari 2015 gedurende vier maanden met 25% verlaagd, omdat appellante in de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 januari 2015 onvoldoende heeft gesolliciteerd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 2 juni 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De door appellante gestelde onwetendheid over het vereiste van verifieerbaarheid en de wijze waarop zij de sollicitatiegegevens diende aan te leveren leiden niet tot verminderde verwijtbaarheid. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2422) van degene die een WW-uitkering aanvraagt, mag worden verwacht dat hij zich van alle rechten en plichten op de hoogte stelt. Het is dus niet de taak van het Uwv maar de verantwoordelijkheid van appellante zelf om zich over de verplichtingen te informeren. Bovendien heeft het Uwv appellante in het primaire besluit gewezen op de website van het Uwv omtrent de te raadplegen rechten en plichten.
Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht schending van de sollicitatie-verplichting van artikel 24 van de WW aan de maatregel ten grondslag gelegd, hetgeen betekent dat artikel 27 WW van toepassing is. Noch in die bepaling noch in het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten is een aanknopingspunt te vinden om te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. De in het geval van appellante opgelegde maatregel is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten. In de omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheid dat het de eerste keer is dat appellante niet aan haar sollicitatieverplichting heeft voldaan, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de hoogte van de toegepaste korting van 25% te matigen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat, nu het Uwv op grond van het achtste lid van artikel 27 van de WW de bevoegdheid heeft om indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn af te zien van het opleggen van een maatregel, ook de bevoegdheid bestaat om een maatregel te matigen, indien daarvoor redenen aanwezig zijn. Volgens appellante houdt dit tevens de bevoegdheid in om in gevallen waarin een geheel of gedeeltelijk afzien van een maatregel is geïndiceerd te volstaan met een waarschuwing. Appellante heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan volstaan had dienen te worden met het opleggen van een waarschuwing, dan wel met een minder vergaande maatregel dan 25%.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de in hoger beroep aangevoerde gronden beperkt het geschil zich tot de hoogte van de opgelegde maatregel.
4.2.
Appellante heeft in de door het Uwv beoordeelde periode van januari 2015 onvoldoende concrete en verifieerbare sollicitatieactiviteiten als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef, en onder b, ten eerste van de WW verricht. Daaruit volgt dat het Uwv ingevolge artikel 27, derde lid, van de WW gehouden was om de WW-uitkering van appellante tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk te weigeren.
4.3.
Op grond van het achtste lid van artikel 27 van de WW kan het Uwv afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Anders dan appellante heeft betoogd vloeit hieruit niet voort dat, indien daarvoor redenen aanwezig zijn, volstaan kan worden met een waarschuwing. Immers, de mogelijkheid om te volstaan met een schriftelijke waarschuwing is in artikel 27, zevende lid van de WW beperkt tot de daar genoemde overtredingen. Het in onvoldoende mate trachten passende arbeid te verkrijgen is daar niet genoemd. Daarom kon niet volstaan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing.
4.4.
Evenmin slaagt de beroepsgrond dat appellante geen verwijt treft dan wel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid, omdat zij onbekend was met het vereiste van verifieerbaarheid van sollicitaties en het de eerste keer is dat appellante de sollicitatieverplichting niet is nagekomen. De overwegingen van de rechtbank hierover worden geheel onderschreven.
4.5.
Indien het betoog van appellante mede opgevat dient te worden als een beroep op dringende redenen op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van het opleggen van een maatregel, heeft appellante niet onderbouwd waaruit die redenen bestaan. Voor zover de onder 4.4 genoemde omstandigheden een dringende reden zouden moeten opleveren om af te zien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 27, achtste lid, van de WW, geldt dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6814) dat de in dit artikellid aangeduide redenen niet kunnen bestaan uit factoren welke te maken hebben met de oorzaak en de mate van verwijtbaarheid. Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een maatregel voor een verzekerde, gelet op diens persoonlijke omstandigheden, heeft gesteld noch gebleken is dat de maatregel tot voor appellante onacceptabele consequenties heeft geleid.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. van Rooijen
IvR