Uitspraak
18 september 2015, 15/237 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De betrokkene, een vreemdeling, had zijn aanvraag om opvang ingediend, maar deze was afgewezen op basis van het koppelingsbeginsel in de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had het beroep van de betrokkene tegen de afwijzing gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, die als voldoende wordt beschouwd voor het bieden van opvang. De Raad oordeelt dat het niet toelaten van de betrokkene tot de VBL niet leidt tot een ander oordeel, aangezien er mogelijkheden zijn om tegen deze beslissing beroep aan te tekenen bij de vreemdelingenrechter.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van het college gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.