Uitspraak
18 september 2015, 15/514 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
5 augustus 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had zijn aanvraag om opvang ingediend, maar deze werd afgewezen op 5 augustus 2014. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang doet vervallen.
De rechtbank had in een eerdere uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Echter, het college ging in hoger beroep, waarbij het de Raad verzocht om de eerdere uitspraak te vernietigen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang en dat vreemdelingen hier gebruik van kunnen maken. De Raad oordeelde dat het niet toelaten tot de VBL kan worden aangevochten bij de vreemdelingenrechter, en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uiteindelijk over de rechtmatigheid van een dergelijke weigering oordeelt.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt de rol van de VBL als een voorliggende voorziening en de mogelijkheden voor vreemdelingen om hiertegen in beroep te gaan.