Uitspraak
18 september 2015, 14/6781 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
4 juli 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op basis van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend, die op 4 juli 2014 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van betrokkene ongegrond bij een besluit op 6 oktober 2014.
De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, waardoor betrokkene recht kreeg op maatschappelijke opvang. Zowel betrokkene als het college gingen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak waarin werd vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, wat als voldoende wordt beschouwd voor het bieden van opvang.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met I.G.A.H. Toma als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.