Uitspraak
18 september 2015, 14/7659 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
4 juli 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend, die door het college op 4 juli 2014 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van betrokkene ongegrond bij een besluit op 4 november 2014.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het besluit van 4 juli 2014 herroepen, waardoor betrokkene recht kreeg op maatschappelijke opvang. Zowel betrokkene als het college gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van het college, dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagde. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak waarin werd vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, wat voldoende is om aan de internationale verplichtingen te voldoen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde en dat de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met I.G.A.H. Toma als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.