Uitspraak
18 september 2015, 14/7411 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
4 juli 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op basis van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend. Het college had deze aanvraag op 4 juli 2014 afgewezen, wat later door het college werd bevestigd in een bestreden besluit op 7 november 2014. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen dit besluit gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep.
De Raad overweegt dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, die als voldoende wordt beschouwd voor het bieden van opvang. De Raad concludeert dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Raad verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat betrokkene geen recht heeft op de gevraagde maatschappelijke opvang op basis van de Wmo.
De uitspraak benadrukt de rol van de VBL in het opvangsysteem en de mogelijkheden voor vreemdelingen om tegen een eventuele weigering tot toelating tot de VBL beroep aan te tekenen bij de vreemdelingenrechter. De Raad komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.