Uitspraak
15 september 2015, 14/7150 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De betrokkene, een vreemdeling, had zijn aanvraag om opvang ingediend, maar deze was afgewezen op 31 juli 2014. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. De rechtbank had in een eerdere uitspraak het bezwaar van de betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Echter, het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang. De Raad concludeert dat de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening is, waardoor de noodzaak voor Wmo-opvang vervalt. De Raad wijst erop dat de betrokkene de mogelijkheid heeft om beroep aan te tekenen bij de vreemdelingenrechter als hij niet tot de VBL wordt toegelaten. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Raad verklaart het beroep van de betrokkene ongegrond, zonder in te gaan op andere gronden van de hoger beroepen.
De uitspraak benadrukt de rol van de VBL in de context van de Wmo en de rechten van vreemdelingen in Nederland. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.