Uitspraak
15 september 2015, 14/7285 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
2 juni 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van betrokkene als een aanvraag om opvang onder de Wmo aangemerkt en deze afgewezen. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. De Raad stelde vast dat een vreemdeling als betrokkene gebruik kan maken van de opvang in een VBL, die in het algemeen als een voldoende voorziening wordt aangemerkt. De Raad oordeelde dat het niet toelaten tot de VBL kan worden aangevochten bij de vreemdelingenrechter en dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de voorwaarden voor toelating aan de staatssecretaris is voorbehouden.
Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep van het college slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, zonder in te gaan op andere gronden van de hoger beroepen. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.