ECLI:NL:CRVB:2016:3931

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
15/6516 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo en de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De betrokkene, een vreemdeling, had zijn aanvraag om opvang ingediend, maar deze was afgewezen op 31 maart 2014. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. De rechtbank had eerder het besluit van het college vernietigd en bepaald dat de betrokkene recht had op maatschappelijke opvang.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang. De Raad oordeelde dat de betrokkene, ondanks zijn aanvoeren dat hij niet tot de VBL wordt toegelaten, geen andere conclusie kan trekken. De Raad benadrukte dat er mogelijkheden zijn om tegen het niet toelaten tot de VBL beroep aan te tekenen bij de vreemdelingenrechter, en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uiteindelijk over de rechtmatigheid van een dergelijke weigering oordeelt.

De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar bevestigde de beslissing over de dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.

Uitspraak

15/6516 WMO, 15/7008 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 september 2015, 14/6219 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J. Klaas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
De zaken 15/5987, 15/6256, 15/6347, 15/6899, 15/6350, 15/6905, 15/6351, 15/6911, 15/6354, 15/6885, 15/6355, 15/6904, 15/6370, 15/6889, 15/6371, 15/6894, 15/6372, 15/6884, 15/6482, 15/7004, 15/6511, 15/6987, 15/6512, 15/6969, 15/6516, 15/7008, 15/6547, 15/6976, 15/6550, 15/6986, 15/6551, 15/6972, 15/6576, 15/6973, 15/6577, 15/6971, 15/6607, 15/6957, 15/6610, 15/6990, 15/6611, 15/6992, 15/6615, 15/6616, 15/6968, 15/7025, 15/6656, 15/7001, 15/6660, 15/6994, 15/6661, 15/6997, 15/6662, 15/7003, 15/6663, 15/7002, 15/6666, 15/6956, 15/6684, 15/6952, 15/6692, 15/6998, 15/6694, 15/6995, 15/6698, 15/6965, 15/6702, 15/6954, 15/6735 en 15/6963 zijn voor gevoegde behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 augustus 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van betrokkene aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 31 maart 2014 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 10 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 31 maart 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 31 maart 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar een dwangsom verschuldigd is van
€ 180,-.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.2.
Dat betrokkene aanvoert dat hij niet tot de VBL wordt toegelaten, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de Raad dat tegen het niet toelaten tot de opvang in de VBL beroep bij de vreemdelingenrechter mogelijk is en dat het uiteindelijk aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is om over de rechtmatigheid van een dergelijke weigering te oordelen.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen.
4.4.
Nu de aangevallen uitspraak niet is aangevochten voor zover deze betrekking heeft op de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar, moet worden geoordeeld dat de rechtbank het beroep terecht gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit terecht heeft vernietigd voor zover het college heeft geweigerd een dwangsom toe te kennen. De aangevallen uitspraak wordt daarom in zoverre en voor zover daarin een dwangsom is vastgesteld en bepalingen zijn opgenomen over de proceskosten in beroep en het griffierecht bevestigd. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak op de wijze als vermeld onder 4.4;
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor het overige en verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) I.G.A.H. Toma

NW