Uitspraak
11 september 2015, 14/5848 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
5 maart 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De betrokkene, een vreemdeling, had zijn aanvraag om opvang ingediend, maar deze was afgewezen op 5 maart 2014. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen.
De rechtbank had in een eerdere uitspraak het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Echter, de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang en dat de betrokkene hier gebruik van kan maken. De Raad benadrukte dat het aan de vreemdelingenrechter is om te oordelen over de rechtmatigheid van de weigering tot toelating in de VBL.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van het college gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak bevestigt de positie dat de VBL een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang kan wegnemen.