ECLI:NL:CRVB:2016:3929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
15/6512 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en voorliggende voorzieningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De betrokkene, een vreemdeling, had zijn aanvraag om opvang ingediend, maar deze was afgewezen op 5 maart 2014. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen.

De rechtbank had in een eerdere uitspraak het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Echter, de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang en dat de betrokkene hier gebruik van kan maken. De Raad benadrukte dat het aan de vreemdelingenrechter is om te oordelen over de rechtmatigheid van de weigering tot toelating in de VBL.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van het college gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak bevestigt de positie dat de VBL een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang kan wegnemen.

Uitspraak

15/6512 WMO, 15/6969 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 september 2015, 14/5848 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J.H. Kruseman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
De zaken 15/5987, 15/6256, 15/6347, 15/6899, 15/6350, 15/6905, 15/6351, 15/6911, 15/6354, 15/6885, 15/6355, 15/6904, 15/6370, 15/6889, 15/6371, 15/6894, 15/6372, 15/6884, 15/6482, 15/7004, 15/6511, 15/6987, 15/6512, 15/6969, 15/6516, 15/7008, 15/6547, 15/6976, 15/6550, 15/6986, 15/6551, 15/6972, 15/6576, 15/6973, 15/6577, 15/6971, 15/6607, 15/6957, 15/6610, 15/6990, 15/6611, 15/6992, 15/6615, 15/6616, 15/6968, 15/7025, 15/6656, 15/7001, 15/6660, 15/6994, 15/6661, 15/6997, 15/6662, 15/7003, 15/6663, 15/7002, 15/6666, 15/6956, 15/6684, 15/6952, 15/6692, 15/6998, 15/6694, 15/6995, 15/6698, 15/6965, 15/6702, 15/6954, 15/6735 en 15/6963 zijn voor gevoegde behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 augustus 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van betrokkene aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van
5 maart 2014 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 30 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 maart 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 5 maart 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) I.G.A.H. Toma

NW