Uitspraak
11 september 2015, 14/5850 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De betrokkene, een vreemdeling, had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op 31 maart 2014. Het college stelde dat de betrokkene geen aanspraak kon maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op grond van het koppelingsbeginsel in de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank had in een eerdere uitspraak het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen om de aanvraag opnieuw te beoordelen. Echter, het college ging in hoger beroep, waarbij het stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de opvang in een VBL als een voldoende voorziening kan worden aangemerkt en dat dit de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt.
De Raad oordeelde dat de beroepsgrond van de betrokkene, dat hij rechtmatig verblijf had, niet leidde tot een ander oordeel, omdat de VBL ten tijde van belang niet feitelijk beschikbaar was voor de betrokkene. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.