ECLI:NL:CRVB:2016:3923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
15/6354 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de weigering om hem toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven. Het college had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat betrokkene geen recht had op voorzieningen op grond van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen hem opvang te bieden. Echter, de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde vast dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak waarin werd vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, wat als voldoende wordt beschouwd om aan de internationale verplichtingen te voldoen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, wat betekent dat hij geen recht had op de gevraagde maatschappelijke opvang. De uitspraak benadrukt de rol van de VBL in de opvang van vreemdelingen en de juridische mogelijkheden die zij hebben om tegen een weigering tot opvang in beroep te gaan.

Uitspraak

15/6354 WMO, 15/6885 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 september 2015, 14/6050 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. W.G. Fischer advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
De zaken 15/5987, 15/6256, 15/6347, 15/6899, 15/6350, 15/6905, 15/6351, 15/6911, 15/6354, 15/6885, 15/6355, 15/6904, 15/6370, 15/6889, 15/6371, 15/6894, 15/6372, 15/6884, 15/6482, 15/7004, 15/6511, 15/6987, 15/6512, 15/6969, 15/6516, 15/7008, 15/6547, 15/6976, 15/6550, 15/6986, 15/6551, 15/6972, 15/6576, 15/6973, 15/6577, 15/6971, 15/6607, 15/6957, 15/6610, 15/6990, 15/6611, 15/6992, 15/6615, 15/6616, 15/6968, 15/7025, 15/6656, 15/7001, 15/6660, 15/6994, 15/6661, 15/6997, 15/6662, 15/7003, 15/6663, 15/7002, 15/6666, 15/6956, 15/6684, 15/6952, 15/6692, 15/6998, 15/6694, 15/6995, 15/6698, 15/6965, 15/6702, 15/6954, 15/6735 en 15/6963 zijn voor gevoegde behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 augustus 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Op 30 december 2013 heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen de weigering hem toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam.
1.3.
Het college heeft het bezwaarschrift van 30 december 2013 aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 31 maart 2014 afgewezen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 16 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het college de weigering om betrokkene opvang als bedoeld in de Wmo te verlenen, gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 31 maart 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad begrijpt het bestreden besluit aldus dat is beslist op zowel het bezwaar van
30 december 2013 als op het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2014, in die zin dat betrokkene vanaf 29 november 2013 geen recht had op opvang op grond van de Wmo.
4.2.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803 heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.3.
Dat betrokkene zich bij de VBL heeft gemeld en daarbij, ook na bezwaar, niet is toegelaten, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de Raad dat tegen het niet toelaten tot de opvang in de VBL beroep bij de vreemdelingenrechter mogelijk is en dat het uiteindelijk aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is om over de rechtmatigheid van een dergelijke weigering te oordelen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) I.G.A.H. Toma

NW