Uitspraak
4 september 2015, 14/5461 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
2 april 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op basis van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend, die op 2 april 2014 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van betrokkene ongegrond bij besluit van 25 juli 2014. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen dit besluit gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, die als voldoende wordt aangemerkt. De Raad concludeert dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Raad verklaart het beroep van betrokkene ongegrond, zonder in te gaan op andere gronden van de hoger beroepen.
De uitspraak benadrukt de rol van de VBL in de opvang van vreemdelingen en de juridische mogelijkheden die vreemdelingen hebben om tegen een eventuele weigering tot toelating tot de VBL op te komen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.