Uitspraak
.
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarbij zijn bijstandsverlening werd verlaagd vanwege het niet verschijnen op gesprekken over arbeidsre-integratie. Appellant ontvangt sinds 2003 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had appellant in 2010 ontheven van de sollicitatieplicht, maar in 2011 werd hem de verplichting opgelegd om te solliciteren. Appellant meldde psychische klachten, waarna hij werd aangemeld voor een re-integratietraject. Echter, appellant verscheen meerdere keren niet op afspraken, wat leidde tot een waarschuwing en uiteindelijk een verlaging van zijn bijstand met 100% voor een maand. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat zijn afwezigheid niet verwijtbaar was. De Raad bevestigde dat de verplichtingen uit de WWB niet waren nagekomen en dat het college terecht de bijstand had verlaagd. Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, omdat de procedure langer had geduurd dan toegestaan. De Raad kende appellant een schadevergoeding van € 500 toe, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak werd gedaan op 18 oktober 2016.