ECLI:NL:CRVB:2016:389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
14/2158 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde en terugvordering van onverschuldigd betaald pensioen

In deze zaak heeft appellante, die sinds 1 maart 2009 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde ontving op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar pensioen te herzien naar de norm voor een gehuwde. Dit besluit volgde op een onderzoek naar haar woon- en leefsituatie, waaruit bleek dat zij langdurig samenwoonde met een persoon in Frankrijk. De Svb concludeerde dat appellante niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde, wat resulteerde in een terugvordering van onterecht ontvangen pensioen van € 14.298,92.

De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de Svb mocht uitgaan van de juistheid van de gegevens die waren vermeld in een door appellante en haar partner ondertekend formulier. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het formulier pas achteraf was ingevuld, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat deze stelling niet met concrete gegevens was onderbouwd. De Raad bevestigde dat de Svb terecht had aangenomen dat appellante een gezamenlijke huishouding had met haar partner, en dat de herziening van het pensioen en de terugvordering gerechtvaardigd waren.

De Raad benadrukte dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding gebaseerd moet zijn op objectieve criteria en dat de omstandigheden die tot de gezamenlijke huishouding hebben geleid, niet van belang zijn. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij appellante in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

14/2158 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 maart 2014, 13/498 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2015. Namens appellante is verschenen A. Brugman. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 maart 2009 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Zij stond ten tijde hier van belang ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, thans basisregistratie personen), op het adres [adres] .
1.2.
Bij een onderzoek op het bungalowpark, waarop de woning van appellante ligt, is het vermoeden gerezen dat appellante langdurig samenwoont op het adres van [naam] (L) in Frankrijk. De Svb heeft naar aanleiding hiervan een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. In dat kader hebben twee medewerkers van het Controle Team Buitenland (CTB) op 20 maart 2012 een huisbezoek afgelegd op het adres van L in Frankrijk. Daar was op dat moment naast L ook appellante aanwezig. Tijdens dit huisbezoek is een formulier gezamenlijke huishouding (formulier) ingevuld, dat door appellante en L is ondertekend.
1.3.
De resultaten van het onderzoek zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 17 augustus 2012 het ouderdomspensioen van appellante met ingang van 1 maart 2009 te herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde.
1.4.
Bij afzonderlijk besluit van 17 augustus 2012 heeft de Svb het over de periode van
1 maart 2009 tot en met 31 juli 2012 onverschuldigd aan appellante verstrekte ouderdomspensioen van haar teruggevorderd tot een bedrag van € 14.298,92.
1.5.
Bij besluit van 7 februari 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb de tegen de besluiten van 17 augustus 2012 ingediende bezwaren ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voert, als gevolg waarvan zij teveel ouderdomspensioen heeft ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college mocht uitgaan van de juistheid van de gegevens die blijken uit het ingevulde en door appellante en L ondertekende formulier. Appellante heeft eerst in beroep aangevoerd dat zij een blanco formulier heeft ondertekend dat later door anderen is aangevuld, waardoor er onjuiste gegevens in staan. Ter zitting heeft appellante echter verklaard niet meer te weten of het formulier was ingevuld toen zij dat ondertekende. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de verklaring van appellante tegenover de medewerkers van het CTB is niet gebleken. Uit het formulier blijkt dat appellante ongeveer acht maanden per jaar bij L in Frankrijk verblijft, zij eenmaal per jaar voor ongeveer zes weken samen naar Nederland gaan en appellante zelf eenmaal per jaar voor ongeveer drie weken naar Nederland gaat. Appellante heeft aangegeven niet meer precies te weten hoe lang zij telkens in Frankrijk was, maar dat acht maanden zou kunnen. Dit biedt voldoende feitelijke grondslag om aan te nemen dat zij hun gezamenlijke hoofdverblijf hadden in de woning in Frankrijk. Het formulier biedt eveneens voldoende feitelijke grondslag om van wederzijdse zorg te kunnen spreken. Uit het formulier blijkt onder meer dat appellante de huishoudelijke werkzaamheden doet en kookt en dat L de klusjes in en rond de woning op zich neemt. Appellante en L doen gezamenlijk de boodschappen, eten samen en verzorgen elkaar bij ziekte. De transactieoverzichten van de bank zien slechts op de periode vanaf december 2011 en uit de transacties kan niet worden afgeleid dat appellante niet grotendeels in Frankrijk verbleef. De informatie op de transactieoverzichten komt overeen met de gegevens die staan vermeld in het formulier van 20 maart 2012. De Svb heeft terecht aangenomen dat appellante een gezamenlijke huishouding had met L. De Svb was dan ook gehouden het ouderdomspensioen van appellante te herzien en het ten onrechte verstrekte bedrag terug te vorderen, aldus de rechtbank.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De besluiten tot herziening en terugvordering van het ouderdomspensioen van appellante zijn voor haar belastende besluiten, zodat het aan de Svb is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op de Svb rust.
4.2.
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3.
De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
4.4.
De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Appellante en L stonden in de te beoordelen periode op afzonderlijke adressen ingeschreven. Dat gegeven staat op zichzelf niet in de weg aan het hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning op één van die adressen (arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:556).
4.5.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.6.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen, zoals onder 2 vermeld, waarop dit oordeel berust. Wat appellante in hoger beroep nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Appellante heeft de stelling dat het formulier pas achteraf is ingevuld dan wel aangevuld niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd. Dat het formulier achteraf is in- of aangevuld kan in ieder geval niet worden opgemaakt uit de omstandigheid dat het formulier met een ander handschrift is ingevuld dan het formulier “onderzoek AOW” dat ook door appellante en L op 20 maart 2012 is ondertekend. Voor deze stelling zijn overigens ook geen aanknopingspunten in het dossier te vinden. De gegevens die op het formulier zijn ingevuld komen overeen met bevindingen zoals vermeld in het verslag van de twee medewerkers van het CTB die het huisbezoek hebben afgelegd. Deze bevindingen zijn voorts in lijn met wat appellante ter zitting van de rechtbank heeft verklaard, namelijk dat het zou kunnen dat zij acht maanden per jaar in Frankrijk is.
4.7.
Uit 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en Y.J. Klik en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.L. Meijer
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.

HD