ECLI:NL:CRVB:2016:3881

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
16/2315 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in een vijfpersoonshuishouden met bloedverwantschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, woont sinds 1 maart 2015 bij haar zus in een woning waar ook drie andere meerderjarige personen verblijven. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de bijstandsverlening van appellante verlaagd op basis van de kostendelersnorm, omdat zij samenwoont met meerdere kostendelers. De appellante betwistte de toepassing van deze norm, stellende dat er sprake is van een commercieel huurcontract met haar zus.

De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de kostendelersnorm van toepassing is, omdat appellante en haar zus samen op één adres wonen en de zus de hoofdbewoner is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitzonderingssituatie, zoals bedoeld in artikel 22a, lid 4 onder b van de Participatiewet, niet van toepassing is, omdat er sprake is van bloedverwantschap in de tweede graad. De Raad heeft in hoger beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat appellante geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de kostendelersnorm in situaties van samenwoning met bloedverwanten, zelfs wanneer er commerciële huurcontracten zijn afgesloten. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

16.2315 PW

Datum uitspraak: 1 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 maart 2016, 15/6691 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Kuipers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Per 1 maart 2015 woont appellante bij haar zus op het adres [adres] te [woonplaats] . Op dit adres wonen naast appellante en haar zus nog drie andere meerderjarige personen. Appellante heeft met haar zus een kamerhuurovereenkomst gesloten.
1.2.
Bij besluit van 25 maart 2015 heeft het college de bijstand met ingang van 1 maart 2015 verlaagd tot € 503,29 per maand in verband met toepassing van de kostendelersnorm. Dit is 36,7% van de gehuwdennorm. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante samen met vijf kostendelers in één woning woont.
1.3.
Bij besluit van 13 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2015 in zoverre gegrond verklaard dat de bijstand wordt aangepast naar de kostendelersnorm voor een vijfpersoonshuishouden. Dit is 38% van de gehuwdennorm, zodat de bijstand € 521,60 per maand bedraagt. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat vijf personen woonachtig zijn in de woning die appellante bewoont en dat van commerciële kamerhuur geen sprake kan zijn, omdat de zus van appellante een bloedverwant in de tweede graad is van appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, het volgende overwogen. Appellante heeft met meerdere meerderjarige personen hoofdverblijf in dezelfde woning, zodat in beginsel de kostendelersnorm van toepassing is. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante en haar zus samen op één adres wonen en dat de zus de hoofdbewoner is. Gelet op deze bloedverwantschap in de tweede graad is de uitzonderingssituatie als bedoeld in
artikel 22a, vierde lid, onder b, van de PW, zoals die bepaling luidde tot 1 januari 2016 niet op appellante van toepassing. In de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 60) heeft de wetgever erop gewezen dat het bij uitzonderingen op de kostendelersnorm alleen kan gaan om personen die geen bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad zijn. Dit betekent dat indien de belanghebbende huurt of verhuurt van respectievelijk aan een bloedverwant in de eerste of tweede graad, dan wel indien hij de kost geeft aan of in de kost is bij een dergelijk familielid, de kostendelersnorm van toepassing is, zelfs indien er een commerciële prijs is afgesproken.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat het college de kostendelersnorm ten onrechte heeft toegepast, omdat in haar situatie sprake is van een commercieel huurcontract.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en A.B.J. van der Ham en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A.M.C. de Vries

HD