ECLI:NL:CRVB:2016:3863
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- F.M.S. Requisizione
- P. Vrolijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een appellante die als eigenrisicodrager voor de Wet WIA verantwoordelijk was voor de betaling van de WGA-uitkering aan een ex-werkneemster. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, maar dit bezwaar was niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank had deze beslissing bevestigd, en de appellante ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van appellante buiten de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De stelling van appellante dat een medewerker van het Uwv had aangegeven dat het bezwaar na de termijn mocht worden ingediend, werd niet onderbouwd en verworpen.
Daarnaast heeft de Raad bevestigd dat appellante, ondanks het beëindigen van haar eigenrisicodragerschap, het risico van de WGA-uitkering van de ex-werkneemster blijft dragen. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wet WIA rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van appellante om schadevergoeding werd afgewezen.