In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de herziening van de studiefinanciering van appellant, die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was aangemerkt als thuiswonende studerende. De minister had de studiefinanciering herzien op basis van een onderzoek naar de woonsituatie van appellant, uitgevoerd door twee controleurs die als zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) werkten. De Raad oordeelde dat deze controleurs onbevoegd waren om het onderzoek uit te voeren, waardoor de bevindingen onrechtmatig verkregen waren. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit van de minister niet op een deugdelijke motivering berustte. De rechtbank had het motiveringsgebrek niet onderkend, wat aanleiding gaf voor de Raad om de aangevallen uitspraak te vernietigen. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 10 november 2014 en herstelde het besluit van 29 augustus 2014. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en wettelijke rente aan appellant.