Uitspraak
4 september 2015, 15/5348 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
5 maart 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend, die op 5 maart 2014 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van betrokkene ongegrond bij besluit van 11 juli 2014.
De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, waardoor betrokkene recht kreeg op maatschappelijke opvang. Zowel betrokkene als het college gingen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van het college, dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) geen voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagde. De Raad stelde vast dat vreemdelingen zoals betrokkene gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, wat in het algemeen als een voldoende voorziening wordt aangemerkt.
De Raad concludeerde dat de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening is, waardoor de noodzaak voor Wmo-opvang vervalt. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van het college slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.