Uitspraak
OVERWEGINGEN
5 maart 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van betrokkene afgewezen, waarbij het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen.
De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen de afwijzing gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Echter, de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de VBL inderdaad een voldoende voorziening is voor opvang en dat de noodzaak voor Wmo-opvang daarmee vervalt. De Raad benadrukte dat vreemdelingen zich bij de VBL kunnen melden en dat het niet toelaten tot de opvang in de VBL kan worden aangevochten bij de vreemdelingenrechter. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van het college ongegrond.
De uitspraak benadrukt de rol van de VBL in de opvang van vreemdelingen en de juridische mogelijkheden die vreemdelingen hebben als zij niet worden toegelaten tot deze opvang. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing van de rechtbank niet in stand kon blijven en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.