Uitspraak
4 september 2015, 14/6485 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had zijn aanvraag om opvang ingediend, maar deze was afgewezen op 5 maart 2014. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak het college in het gelijk gesteld, maar betrokkene en het college hebben beiden hoger beroep ingesteld.
De Raad overweegt dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang en dat vreemdelingen zoals betrokkene zich bij de VBL kunnen melden. De Raad concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat er geen verplichting tot opvang bestond, omdat de VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening is. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de rol van de VBL in de opvang van vreemdelingen en de mogelijkheden voor vreemdelingen om beroep aan te tekenen tegen niet-toelating tot de VBL.