Uitspraak
4 september 2015, 14/5747 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
5 maart 2014 afgewezen.
€ 580,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van betrokkene als een aanvraag om opvang onder de Wmo aangemerkt en deze afgewezen. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen deze afwijzing gegrond verklaard en het college verplicht om maatschappelijke opvang te bieden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak overwogen dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad heeft bevestigd dat vreemdelingen zoals betrokkene gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, wat in het algemeen als een voldoende voorziening wordt beschouwd. De Raad heeft ook opgemerkt dat het niet toelaten van vreemdelingen tot de VBL kan worden aangevochten bij de vreemdelingenrechter, en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uiteindelijk oordeelt over de rechtmatigheid van een dergelijke weigering.
De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank voor een deel vernietigd, maar bevestigd dat de rechtbank terecht de dwangsom wegens niet tijdig beslissen heeft vastgesteld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechten van vreemdelingen in het kader van maatschappelijke opvang en de rol van de VBL.