ECLI:NL:CRVB:2016:3782
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend, die door het college op 28 mei 2014 werd afgewezen. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen.
De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen de afwijzing gegrond verklaard en het college verplicht om maatschappelijke opvang te bieden. Echter, in hoger beroep oordeelde de Raad dat de VBL inderdaad als een voldoende voorziening kan worden aangemerkt en dat de opvang in de VBL de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar, maar vernietigde de uitspraak voor het overige en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de rol van de VBL in de opvang van vreemdelingen en de mogelijkheden voor vreemdelingen om beroep aan te tekenen tegen niet-toelating tot deze opvang. De Raad stelt dat het uiteindelijk aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is om de rechtmatigheid van een dergelijke weigering te beoordelen. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2016.