ECLI:NL:CRVB:2016:3780
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had zijn aanvraag om opvang ingediend, maar deze was afgewezen op 1 oktober 2014. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang doet vervallen. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen de afwijzing gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de VBL inderdaad als een voldoende voorziening kan worden aangemerkt voor de opvang van vreemdelingen. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak van 26 november 2015, waarin werd vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL. De Raad concludeerde dat de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening is, waardoor de noodzaak voor Wmo-opvang niet meer aan de orde is. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van het college slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, zonder verdere beoordeling van andere gronden van het hoger beroep.
De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 oktober 2016.