Uitspraak
OVERWEGINGEN
5 november 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op basis van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend, die door het college op 5 november 2014 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van betrokkene ongegrond in een besluit van 6 februari 2015.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond, vernietigde het besluit van het college en bepaalde dat betrokkene recht had op maatschappelijke opvang. Zowel betrokkene als het college gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van het college, dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagde. De Raad stelde vast dat vreemdelingen zoals betrokkene gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, wat in het algemeen als een voldoende voorziening wordt aangemerkt.
De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo terecht was, omdat de opvang in een VBL de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.