ECLI:NL:CRVB:2016:3759
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en voorzieningen in Vrijheidsbeperkende Locaties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op basis van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang in de Wmo ingediend, welke door het college was afgewezen. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep.
De Raad overweegt dat opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, wat als een voldoende voorziening wordt beschouwd. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag van betrokkene door het college terecht was, omdat de opvang in een VBL de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene ongegrond.
De uitspraak benadrukt dat vreemdelingen die zich bij een VBL melden en niet worden toegelaten, de mogelijkheid hebben om beroep aan te tekenen bij de vreemdelingenrechter. De Raad stelt dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de voorwaarden voor toelating tot de VBL voorbehouden is aan de staatssecretaris en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Raad komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.