ECLI:NL:CRVB:2016:3750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had zijn aanvraag om opvang ingediend, maar deze werd afgewezen op 4 juli 2014. Betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank die het college verplichtte om maatschappelijke opvang te bieden. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad stelt vast dat vreemdelingen zoals betrokkene gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, wat in het algemeen als een voldoende voorziening wordt beschouwd. De Raad benadrukt dat het aan de vreemdelingenrechter is om te oordelen over de rechtmatigheid van het niet toelaten tot de opvang in de VBL. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de dwangsom, maar vernietigt de uitspraak voor het overige en verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de noodzaak van opvang in een VBL voor vreemdelingen en de juridische implicaties van de Wmo in relatie tot de opvangvoorzieningen. De Raad concludeert dat de voorwaarden voor opvang in een VBL niet onrechtmatig zijn, ook al zijn er bijzondere omstandigheden voor betrokkene. De uitspraak heeft belangrijke gevolgen voor de rechtspositie van vreemdelingen die een aanvraag voor maatschappelijke opvang indienen.