ECLI:NL:CRVB:2016:3750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
15/5621 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had zijn aanvraag om opvang ingediend, maar deze werd afgewezen op 4 juli 2014. Betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank die het college verplichtte om maatschappelijke opvang te bieden. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad stelt vast dat vreemdelingen zoals betrokkene gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, wat in het algemeen als een voldoende voorziening wordt beschouwd. De Raad benadrukt dat het aan de vreemdelingenrechter is om te oordelen over de rechtmatigheid van het niet toelaten tot de opvang in de VBL. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de dwangsom, maar vernietigt de uitspraak voor het overige en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de noodzaak van opvang in een VBL voor vreemdelingen en de juridische implicaties van de Wmo in relatie tot de opvangvoorzieningen. De Raad concludeert dat de voorwaarden voor opvang in een VBL niet onrechtmatig zijn, ook al zijn er bijzondere omstandigheden voor betrokkene. De uitspraak heeft belangrijke gevolgen voor de rechtspositie van vreemdelingen die een aanvraag voor maatschappelijke opvang indienen.

Uitspraak

15/5621 WMO, 15/6252 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 juli 2015, 15/147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J. Klaas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/5592, 15/5593, 15/6262, 15/6263, 15/5598, 15/6224, 15/5618, 15/6226, 15/5619, 15/6250, 15/5621, 15/6252, 15/5688, 15/6253, 15/5689, 15/6232, 15/5690, 15/6254, 15/5985, 15/6255, 15/6019, 15/6221, 15/6020, 15/6227, 15/6022, 15/6228, 15/6023, 15/6229, 15/6024, 15/6225, 15/6026, 15/6251, 15/6102, 15/6231, 15/6103, 15/6222, 15/6104, 15/6249, 15/6107, 15/6223, 15/6108, 15/6257, 15/6162, 15/6230, 15/6220, 15/6261, 15/6269, 15/6907, 15/6338, 15/6910, 15/6339, 15/6892, 15/6340, 15/6895, 15/6341, 15/6891, 15/6342, 15/6883, 15/6343, 15/6908, 15/6344, 15/6912, 15/6345, 15/6882, 15/6348, 15/6896, 15/6346, 15/6893, 15/6271 en 15/6888 heeft gevoegd plaatsgehad op 20 juli 2016. Namens betrokkene is verschenen mr. W.G. Fischer. Het college is, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van betrokkene aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van
4 juli 2014 afgewezen.
1.3.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar gericht tegen het besluit van 4 juli 2014.
1.4.
Bij besluit van 9 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 4 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 4 juli 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college een dwangsom verschuldigd is van € 1.260,-.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo‑opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.2.
Dat vreemdelingen zoals betrokkene zich bij de VBL hebben gemeld en daarbij niet zijn toegelaten, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de Raad dat tegen het niet toelaten tot de opvang in de VBL beroep bij de vreemdelingenrechter mogelijk is en dat het uiteindelijk aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is om over de rechtmatigheid van een dergelijke weigering te oordelen. Voor zover betrokkene aanvoert dat opvang in een VBL van hem niet kan worden gevergd, omdat de daaraan verbonden voorwaarde van medewerking aan vertrek in zijn bijzondere omstandigheden onrechtmatig is, leidt dit niet tot een ander oordeel. Deze voorwaarde doet immers niet af aan de feitelijke beschikbaarheid van de VBL. De beoordeling van de rechtmatigheid van de gestelde voorwaarde is voorbehouden aan de staatssecretaris en – in hoger beroep – uiteindelijk aan de Afdeling.
4.3.
De aangevallen uitspraak is niet aangevochten voor zover het beroep van betrokkene
niet-ontvankelijk is verklaard en voor zover deze betrekking heeft op de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak in zoverre en voor zover daarin een dwangsom is vastgesteld en bepalingen zijn opgenomen over de proceskosten in beroep en het griffierecht wordt bevestigd. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak op de wijze als vermeld onder 4.3;
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor het overige en verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans

TM