Uitspraak
31 juli 2015, 15/3001 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
3 november 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op basis van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend, die door het college op 3 november 2014 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van betrokkene ongegrond in een besluit van 24 april 2015.
De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het college opgedragen om betrokkene recht te geven op maatschappelijke opvang. Zowel betrokkene als het college gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad stelde vast dat vreemdelingen zoals betrokkene gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, wat in het algemeen als een voldoende voorziening wordt beschouwd.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, zonder in te gaan op andere gronden van de hoger beroepen. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met M.S.E.S. Umans als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 oktober 2016.